Direct naar artikelinhoud
interview

Witte mensen zijn niet de vijand, vindt schrijver Babah Tarawally

Witte mensen zijn niet de vijand, vindt schrijver Babah Tarawally
Beeld Jörgen Caris

Blijf vooral in gesprek met elkaar, luidt het advies van schrijver Babah Tarawally. Als vluchteling uit Sierra Leone weet hij hoe belangrijk het is om naar de ervaringen van anderen te luisteren.

Als Nederlandse schrijvers een ­eigen Nobelprijs voor de Vrede konden krijgen, zou ­Babah Tarawally een goede kans maken. Als 22-jarige ontvluchtte de journalist-schrijver de ‘boze zwarte mannen’ die zijn land Sierra Leone in een bloedige burgeroorlog stortten. Eenmaal in Nederland moest hij zeven jaar wachten op de status van vluchteling, een tijd die hij benutte met het leren van Nederlands. Sindsdien heeft Tarawally – nu 45 en vader van twee dochters – naam gemaakt als schrijver, columnist en programmamaker, en niet in het minst als bruggenbouwer.

Als ik de taal leer spreken kom ik dichter bij jouw navelstreng, kom ik dichter bij jou
Babah Tarawally.

Maar Tarawally, die in Amsterdam ­filosofie studeerde, maakt zich zorgen. “Op dit moment zijn twee groepen mensen heel hard aan het schreeuwen, om van hún waarheid dé waarheid te maken. In onze taal hebben we een ­gezegde: hoe dun je iets ook snijdt, het heeft altijd twee kanten.” Met zijn nieuwe boek ‘Gevangen in zwart wit denken’ probeert hij de impasse te doorbreken.

We hebben bij hem thuis afgesproken. Hij woont in een Utrechtse buurt met oude galerijflats. Om bij de woning van Tarawally te komen, moet je de trap aan de buitenkant van de flat nemen, een lift is er niet. Op de galerij stuit je op buiten gezette huisraad en plastic kinderspeelgoed. Een kleuter wordt naar binnen gehaald. Verderop staat ­Tarawally achter de deur om open te doen. “Kom binnen. Wil je ­koffie of thee?” De multiculturele volksbuurt bevalt hem goed, schrijft hij in zijn nieuwe boek. Beter dan de Utrechtse nieuwbouwwijk waar hij met zijn Nederlandse partner heeft gewoond en waar hij de enige zwarte bewoner was.

Wijsheid

Met zijn tengere postuur oogt Tarawally jonger dan hij is. Als spreker klinkt hij eerder ouder en wijzer dan zijn 45 jaar. “Als ik de taal leer spreken kom ik dichter bij jouw navelstreng, kom ik dichter bij jou. Waardoor we elkaar beter kunnen begrijpen. Dat is ontzettend belangrijk”, legt hij uit terwijl hij twee glazen thee op het bijzettafeltje zet. “Ik probeer continu accentloos Nederlands te spreken en als dat niet lukt, vreet het aan mij als mens. Dat hebben hoogopgeleide immigranten ­vaker. Ze willen de taal spreken, maar dat lukt niet. Mensen denken dat je dom bent, maar dat ben je niet, je kunt je alleen niet zo uitdrukken als zij.”

U hebt filosofie gestudeerd. Wie was ­eigenlijk uw favoriete filosoof?

“Immanuel Kant. Maar dat heeft puur te maken met het feit dat hij nooit zijn stad heeft verlaten en toch universeel kan denken. Dat is ook de wijsheid van heel veel Afrikanen, die nooit uit hun dorp zijn vertrokken.”

Universeel denken, het idee dat we eerst allemaal mensen zijn, dat is precies wat een asielzoeker kwijtraakt. Tarawally beschrijft dat indringend in zijn nieuwe boek. Zijn eigen taal, zijn beroep, zijn familienaam, zijn mense­lijke waardigheid: het betekende niets meer, zodra hij als asielzoeker op Schiphol landde. “Voor de autoriteiten zijn we een soort plaag. Een zwerm vliegen op een stuk vlees,” schrijft hij. Eén beambte noemt hem een illegal alien.

U was niet alleen asielzoeker, maar een zwarte asielzoeker. Daarmee stond u meteen onderaan de ladder. Misschien een rare vraag, maar hebt u ooit gedacht: was ik maar wit?

“Die vraag is me nog nooit gesteld”, antwoordt Tarawally zonder spoor van boosheid. “Het is een goede vraag, want ik besef daardoor dat ik uit een trotse familie kom. Leden van de Madinka-stam zijn heel trots op wie ze zijn als mens. Mijn dochters hebben een Nederlandse moeder en zijn anders. Ze willen bijvoorbeeld steil haar hebben. Dat is ­logisch, want in de wereld waarin zij opgroeien, is wit dominant. Zwarte mensen die hier zijn opgegroeid, hebben ook andere ervaringen dan ik. Daarom benadruk ik meteen dat ik alleen mijn ervaring beschrijf – ik wil niet alle zwarten in één hok zetten, want dat ­betekent dat je diversiteit in zwart-zijn ontkent.”

Eerst dat zwart-zijn, toen ontdekte u dat Nederlanders het individu ­belangrijker vinden dan de gemeenschap.

“Dat was het moeilijkste. Ik kom uit een ‘wij’. Mijn voornaam ‘Babah’ is niet zo belangrijk, mijn achternaam ‘Tarawally’ wel – die staat voor iets, dat is mijn cv. Het betekent ‘adviseur van de koning’. En dan kom je hier en dan maakt het niet meer uit wie je familie is, je bent helemaal zelf verantwoordelijk. Het gaat om je ‘ik’. Dat was lastig. Je bent hier volledig op jezelf teruggeworpen.”

U noemt regelmatig uw oma, die u als ‘een filosofieboek onder uw oksel draagt’. Heeft zij uw denken beïnvloed?

“Enorm! Dat is de reden dat ik geen enkele filosoof noem in mijn boek. Ik kan wel over Kant beginnen, maar wat ik zeg en schrijf heb ik ontleend aan mijn gemeenschap. Dus míjn woorden zijn van hén. Ik schrijf eigenlijk in hun naam.”

Dat klinkt beklemmend. Dan ben je toch niet vrij om je woorden te kiezen?

“Nederlanders vinden keuzevrijheid ­inderdaad heel belangrijk. Mijn dochters mochten altijd kiezen welke schoenen ze aan wilden. Dat kon heel lang duren! De keerzijde is: als er iets fout gaat, is er niemand die je steunt. Toen het uitging met de moeder van mijn meiden, belde ik mijn schoonouders om het te bespreken. Haar vader zei: Nee, het is háár keuze. Dat was voor mij heel zwaar. In Sierra Leone komt in zo’n geval de héle familie bij elkaar om het te bespreken. Iedereen bemoeit zich er een beetje mee. Moeten jullie nou wel uit elkaar gaan?”

Verlangen naar saamhorigheid leeft ook bij tegenstanders van ­immigratie. U ontmoette er twee bij carnaval in Brabant, Vincent en Henk, en sprak met ze af in hun favoriete café. Begrijpt u hun ervaring, waarin migranten hun vertrouwde ­wereld verstoren?

“Já. Já. Dat opbreken van een gemeenschap, dat gebeurt ook in Afrika – in ­onze stammen en dorpen. In Sierra ­Leone kregen we ook te maken met buitenlanders op wie we niet op zaten te wachten. Daarom noem ik dat ook in mijn boek. Alleen waren dat rijke mensen uit Syrië en Libanon. Dat is het verschil. Wij komen hier niet met geld, maar wel met kennis en cultuur, wat misschien nog wel waardevoller is. ­Jammer genoeg zijn we hier een kapi­talistisch land, waarin geld veel te ­belangrijk is.”

Veel mensen zoeken saamhorigheid op sociale media. U bent actief op Facebook. Trouw-columnist Seada Nourhussen oefent online veel invloed uit op het racismedebat.

“Goed dat u haar noemt, want zij ­beheerst de taal van de sociale media ­inderdaad heel goed. Ze heeft een grote online gemeenschap opgebouwd. Ik ontken haar ervaring niet: ze is in ­Nederland opgegroeid tussen witte ­kinderen. Daarmee kan ze toch ook niet voor de hele zwarte gemeenschap spreken, hoeveel volgers ze ook heeft, want negentig procent van die volgers maken deel uit van de zwijgende meerderheid. Die zijn het misschien niet met je eens, maar ze durven je niet meer te zeggen wat ze vinden. Dat vind ik triest. Een kleine club heeft de discussie gekaapt – zowel aan de linkerkant als aan de ­rechterkant.”

Hoezo triest?

“Ik werk in mijn baan als integratie-coach veel met jongeren. Heel veel ­jongeren zijn depressief, omdat ze vast zitten in zwart-witdenken. Ze denken dat iedereen tégen hen is, ze leggen voortdurend de schuld bij anderen, bij witte mensen. Of bij ‘de Nederlanders’? Maar wat zijn zij zelf dan? Toch ook Nederlanders? Ze gebruiken woorden als ‘altijd’ of ‘verschrikkelijk’ of ‘woest’, woorden die geen ruimte laten voor nuance. Kijk, natuurlijk is er in­stitutionele discriminatie. Het leger, de school, de politie, die zijn allemaal opgericht in de tijd van de slavernij. En straatnamen van oorlogsmisdadigers moet je veranderen. Daar ben ik vóór. Laten we onze energie daarop richten, maar wel met z’n allen.”

En het sinterklaasfeest?

“In mijn wijk waren we de eersten die pieten een kleur gaven. En de kinderen vonden het fantastisch. Het feest kon doorgaan. Let the party go on! Sommige mensen zeggen: nee, alles moet weg. Maar wie ben jij om dat te bepalen voor een grote groep mensen?” Met stemverheffing: “Dát is zwart-witdenken.”

Tarawally wordt nu echt even kwaad. “Wat ik ook héél erg vindt, is dat alle witte mensen die de zwarte ­beweging steunen, worden afgemaakt. Daar wordt dan denigrerend over gepraat als white helpers. Ik ben ook zwart. Ik ken het onrecht dat ons aangedaan is. Zelfs tijdens de trans-Atlantische ­slavernij waren er witte mensen die zich verzetten. Maar als je dat tegen sommige mensen zegt, worden ze woest! Dat willen ze niet horen.

“Daardoor durft niemand meer iets te doen of te zeggen en daardoor neemt ook de steun voor ontwikkelingswerk af. Moet ik een kind in Zambia helpen, of is dat dan weer white privilege? Nee, dat je dénkt, betekent niet dat je gelijk hebt. Dat heeft mij bewogen om dit boek te schrijven.”

Babah Tarawally: Gevangen in zwart wit denken. En hoe we kunnen ontsnappen. Uitgeverij Ten Have. 128 blz. € 17,50

Lees ook: 

De column van Saeda Nourhussen. Met Sierra Leone kun je niet scoren. Schrijver Babah Tarawally heeft het geprobeerd met de ramp in zijn geboorteland Sierra Leone.