Direct naar artikelinhoud
ZIN IN HET ALLEDAAGSE

‘Het leven van de mannen die ik help, krijgt nieuwe zin, en het mijne ook’

Wilfred Ploeg: ‘Het voorgebakken zingevingsverhaal uit mijn jeugd werkte niet meer, zeker niet in mijn hoedanigheid als homoseksuele zinzoeker’.Beeld Lars van den Brink

Welk verhaal geeft uw leven zin? In deze reeks vertellen Trouw-lezers hun zingevingsverhalen. Vandaag: het verhaal van Wilfred Ploeg (65). ‘Ik had een vrouw én een vriend. Als ik bij de een was, wilde ik naar de ander. Was ik bij de ander, dan voelde ik mij incompleet en wilde ik weer naar de een.’

“Toen ik in 1953 werd geboren, wierp de Christelijke Gereformeerde Kerk van mijn ouders mij een kant-en-klaar zingevingsverhaal in de schoot. Als mens, zo luidde het verhaal, was je in zonde ontvangen en geboren en daarom moest je gaan geloven in Jezus Christus. Hij was voor ons aan het kruis gestorven en had onze zonden op zich genomen. En hij had dat eigenlijk voor de hele wereld gedaan. We zouden ons vervolgens kunnen gaan verheugen op het eeuwige leven dat ons toelachte na onze dood, mits we bevindelijk, dat wil ­zeggen vanuit ons hart, toegaven dat wij deze Heiland ‘van node’ hadden.

Tot wie of wat moest ik mij richten? Niemand kwam mij redden, ook die Jezus uit mijn jeugd niet

“Er zat wel een gemeen kantje aan dat geloof. Als je er niet aan wilde, dan wachtte de eeuwige duisternis. Mijn vader deed daar een beetje vaag over en vergeleek die duisternis met de aankomst op het ‘verkeerde eindsta­tion’. Ik had als kind weleens met mijn ouders met de trein gereisd, maar meestal waren we op het goede station aangekomen. Niemand begreep precies waar je aan moest denken bij een foute eindbestemming. En omdat mijn ­vader een blije gelovige was die tranen van ontroering in zijn ogen kreeg als hij over het geloof sprak, bracht hij zijn zin des levens ­behoorlijk goed aan ons over. Over dat eind­-sta­tion hoorde je vervolgens weinig meer. Ik kon er niks mee, noch met het beeld van de spoorwegen, noch met het eeuwige leven.”

Uitzondering

“Ik had andere dingen aan mijn hoofd: school, vriendjes, puberteit, seks, verkering, beroepskeuze. Ik voelde mij bovendien een uitzondering. Hoorde ik er wel bij? Ik had een rijk fantasieleven, speelde met een vriendje allerlei ­situaties na die we op de televisie hadden gezien en had daarbij het grootst mogelijke plezier. Maar met fantasie alleen zou je het niet redden, zo leek de boodschap. De wereld vroeg om andere dingen: een beroep, een vrouw, groot worden.

“Uitzondering zijn. Dat gevoel was sterk. Op de jeugdvereniging van onze kerk was ik de enige jongen die op een bepaald moment nog geen verkering had met een meisje. Bovendien had ik in de bibliotheek het woord ‘homofiel’ opgezocht, en ik was me doodgeschrokken. Ik was zeventien, dit woord moest ik voor ­altijd geheimhouden. Als ik zou trouwen, mocht mijn vrouw het nooit te weten komen.

“Jaren later. Ik was getrouwd. Ik had een vrouw. We hadden het leuk samen. Toen werd ik verliefd op een man. Ik hield niks geheim, en samen probeerden mijn vrouw en ik een uitweg te vinden uit deze situatie. Uiteindelijk gingen we uit elkaar, in harmonie en vrede, dat wel. Ik zocht voortaan mijn eigen zingeving. Die was niet gekoppeld aan een huwelijk met een vrouw. Een schok. Want het voorgebakken zingevingsverhaal uit mijn jeugd werkte niet meer, zeker niet in mijn nieuwe hoedanigheid als homoseksuele zinzoeker.”

Wanhoop

“In mijn diepste wanhoop van 1982 had ik een vrouw én een vriend. Ik wilde ze allebei, maar het lukte niet. Als ik bij de een was, wilde ik naar de ander. Was ik bij de ander, dan voelde ik mij incompleet en wilde ik weer naar de een. In dat jaar begon mijn volwassen zingeving. Waarom kon ik geen relatie aangaan met twee mensen tegelijk? Met een vrouw en met een man?

“In november van datzelfde jaar 1982 liep ik langs een stille dijk aan de Waddenzee bij Delfzijl. Ik was boos, gefrustreerd en verdrietig en ik had het gevoel daar de rest van mijn leven onder te zullen lijden. Existentiële woede. Tot wie of wat moest ik mij richten? Niemand kwam mij redden, ook die Jezus uit mijn jeugd niet. Ik was boos op mezelf, het leven, de kerk, mijn ouders, God – zo die al bestond. Waarom was het motto ‘hoe meer zielen, hoe meer vreugd’ niet op mij van toepassing? Van deze uitspraak leek de suggestie uit te gaan dat het juist een verrijking was voor je persoonlijke leven als je met meerdere personen tegelijk een intieme relatie had. Iets waar ik nu juist niet mee om kon gaan, zo bleek.

“In deze nood leerde ik mezelf kennen. En mijn talenten. Ik ging schrijven. In 1985 verscheen mijn eerste boek: ‘Naar verten die niemand weet’, over homoseksualiteit in het huwelijk. Over mensen zoals ik. En wat bleek? Er waren er veel meer van! ‘Door het lezen van jouw boek, is mijn hele leven veranderd, en wat ben ik je daar dankbaar voor’, zei een les­bische vrouw tegen me.

“De zingeving viel me toe, gekregen door te zoeken naar de diepste uithoeken in mezelf en door uiting te geven aan al het ware dat ik daar aantrof. Zingeving komt niet zomaar van buiten, maar is de consequentie van het volgen van je diepste drijfveren.

“Tegenwoordig mag ik verwarde en vertwijfelde mannen coachen. Ze zitten, ook nu in 2019, met de handen in het haar. Mannen die met een vrouw leven, maar die onontkoombaar voelen en merken dat ze moeten dealen met hun homoseksuele gevoelens. Ik mag gebruikmaken van een enorme, schijnbaar onuitputtelijke bron van kennis en ervaring, opgedaan in de moeilijkste momenten van mijn leven. Het leven van deze mannen krijgt nieuwe zin, het mijne ook.”

In de verhalenreeks ‘Zin in het alledaagse’ vertellen Trouw-lezers hoe ze zin geven aan hun bestaan. Heeft u ook zo’n verhaal te vertellen en wilt u dat delen? Mail dan naar: zingeving@trouw.nl.

Lees ook:

Ook het alledaagse is eigenlijk vol wonderen

Het verhaal van Chris Boon (74). ‘Mogelijk is er een diepere laag in een gewone, alledaagse wereld waarbij vergeleken de rest weinig meer is dan tijdverdrijf, toerisme langs de buitenkant.’