Direct naar artikelinhoud
Column

Een toonbeeld van redelijk optimisme is de democratie niet meer

Een toonbeeld van redelijk optimisme is de democratie niet meer
Beeld -

Democratie is een optimistische staatsvorm die uitgaat van de redelijkheid van mensen, in alle betekenissen van het woord. 

Dat wil zeggen dat ze vertrouwen heeft in het lucide denken van mensen en ervan uitgaat dat een overtuiging pas kracht heeft wanneer die goede ­argumenten weet aan te voeren. Meningsverschillen worden op een neutraal strijdveld uitgevochten. Dan komt de democratie – zo meent ze – er uiteindelijk ­altijd wel uit, want ook de werkelijkheid zelf is redelijk.

Soms komt de democratie tot de ontdekking dat er aan dat laatste grenzen zijn. Misschien het duidelijkst als de politieke strijd stuit op een levensbeschouwelijke bodem. Iemands geloof in de vrije markt, de gelijkheid van mensen, een goddelijk bestel of universele mensenliefde kan wel met argumenten worden gesteund, maar niet onverbiddelijk worden bewezen. Op het eind houdt de ­bewijskracht van de ratio op.

De democratie vertrouwt erop dat je met onredelijke zaken nog altijd redelijk kunt omgaan

Dat laatste kan die-hard rationalisten furieus maken. Relativering van de rede is nu eenmaal onredelijk. Alleen zullen hun tegenspelers niets anders beweren. De menselijke werkelijkheid, zeggen zij, is niet alléén maar redelijk. En van een cirkelredenering die het omgekeerde beweert (‘irrationele argumenten zijn irrationeel’) zijn zij niet onder de indruk. Hun eigen bestaan bewijst dat die weinig zoden aan de dijk zet.

Knock-out

Is het eenmaal zover gekomen, dan moet de democratie haar ándere redelijkheid bewijzen. Die heeft een lossere betekenis en doet een beroep op soepelheid en de bereidheid tot compromis. Iemand die ‘zich redelijk opstelt’ is een ander dan iemand die de rede aan zijn kant meent te hebben. Argumenten ­horen er nog bij, maar leiden niet meer onverbiddelijk tot een knock-out.

Democratie functioneert alleen bij gratie van die soorten redelijkheid. Daarin erkent ze hoe weerbarstig de werkelijkheid kan zijn en hoe snel rechtlijnigheid daarin de weg kwijtraakt. Maar ze behoedt dat besef tegelijk voor ontsporing, doordat ze in het debat iedereen tot argumenten dwingt – al was het maar voor de schijn.

Misschien heeft Thierry Baudet gelijk met zijn vaststelling dat in de volksvergadering veel ‘beschouwingen’ rituele dansen zijn. Maar dat maakt dat ‘ritueel’ nog niet tot betekenisloze schijn. Juist de vorm onderstreept het wezen van de democratie als een bestel dat pragmatisch schippert tussen beide gestalten van redelijkheid. De noodzaak van de parlementaire liturgie bewijst dat zuivere ratio op zich niet volstaat – behalve misschien in een parlement van engelen dat zich niet hoeft te bekreunen om aardse eigenaardigheden.

Deplorabel

Democratie is dus niet optimistisch omdat ze alles van de rede verwacht, maar omdat ze erop vertrouwt dat je met onredelijke zaken nog altijd redelijk kunt omgaan. Dat maakt haar tot een van de meest ingenieuze, en misschien ook aardige, instituties die de mensheid heeft voortgebracht, maar ook tot een van haar meest hachelijke – want net als een mobile van Calder staat of valt ze bij een uitgekiende evenwichtskunst.

Die kunst heeft het op dit ogenblik zwaar. De politieke zeden verruwen en dat gaat ten koste van beide soorten redelijkheid. De Verenigde Staten bieden daar – binnen de kring van landen waarin ‘democratie’ meer is dan een woord – het meest deplorabele voorbeeld van. In Nederland wordt het gevaar nog bezworen door het meerpartijenstelsel dat bij voorbaat het meervoud van de redelijkheid bevestigt. Maar een toonbeeld van redelijk optimisme vormt de democratie al sinds een aantal jaren niet meer. En dan wordt zij dankzij haar ingebakken instabiliteit snel haar eigen ergste vijand.

Ger Groot doceerde filosofie aan de universiteiten van Rotterdam en Nijmegen. Voor Trouw bekijkt hij de actualiteit door een filosofische bril. Lees meer columns op trouw.nl/gergroot.

Lees ook:

Thierry Baudet legt de vinger op een zere plek, maar op de verkeerde manier

Meedoen aan het grootste debat in een ­parlementair seizoen was beneden zijn waardigheid. Als Thierry Baudet dat op die late vrijdagavond nu eens niet had ­gezegd, maar het had gelaten bij zijn analyse van de huidige politieke cultuur in dit land, was zijn boodschap dan niet veel harder aangekomen?