Direct naar artikelinhoud
Column

Oud en nieuw is voor Baudet een ideologie

Leonie BreebaartBeeld Maartje Geels

Het hele jaar heb ik nog niets geschreven over de kunstkritiek van Thierry Baudet. 

Dat is geen toeval, want je vraagt je af of je moet reageren op al zijn kleine provocaties, zoals de opmerking in Algemeen Dagblad dat architect Rem Koolhaas ‘de grootste misdadiger is tegen de menselijkheid’. Helemaal serieus lijkt hij het niet te menen, het lijkt meer een van GeenStijl geleende tactiek om de elite op stang te jagen.

Toch nemen jonge kiezers zijn ideeën over kunst waarschijnlijk serieuzer dan wanneer ze komen van Jan Roos. Dat ligt ook voor de hand, omdat Baudets idee dat kunst gewoon mooi en herkenbaar moet zijn al zo’n eeuw geldt als een taboe dat de elite hardnekkig in stand houdt. Abstracte schilderijen zijn vaak niet zomaar mooi, dus hoezo moet je dat kunst noemen? En hoe kun je ‘De Rotterdam’ mooi noemen, de gigantische kolos aan de Maas die is ontworpen door de internationaal vermaarde architect Rem Koolhaas en dus wel heel veel geld gekost moet hebben, terwijl je er niks voor terugkrijgt op wat buitenlandse toeristen na. Baudet noemt het markante gebouw ‘afzichtelijk’.

Smaken verschillen

Wát mensen mooi vinden, moeten ze natuurlijk helemaal zelf weten. Smaken verschillen en als Baudet meer houdt van Anton Pieck dan van De Rotterdam, dan is dat zijn goed recht - zeker in deze donkere dagen kunnen we die hang naar herkenbare gezelligheid begrijpen.

Anton Pieck mooier dan De Rotterdam, dat mag Baudet vinden

Maar bij Baudet is de voorkeur voor oud boven nieuw geen kwestie van persoonlijke smaak, en ook niet van seizoensgebonden stemming. Ze is een kwestie van ideologie, van het aan de Franse historicus Marc Fumaroli ontleende idee dat kunst pas kunst mag heten als ze ‘schoonheid schept’, zoals de site van Forum voor Democratie instemmend vaststelt. De vijand van Fumaroli is de internationale kunstwereld, die geld uitgeeft aan kunst waar niemand in feite van zou houden.

Dankbaar doelwit

Die filosofie maakt De Rotterdam tot een dankbaar doelwit. Want mooi zou je dit gevaarte inderdaad niet meteen noemen. De laatste keer dat ik De Rotterdam zag oprijzen vanachter de Erasmusbrug, verdween zijn hoofd in de wolken, waardoor de reus deed denken aan een onneembare berg: kil, groots, ongenaakbaar. Die sensatie deed me dan weer denken aan het werk van Caspar David Friedrich, de romantische schilder die de huivering voor het onmenselijke misschien wel voor het eerst heeft uitgedrukt, zij het in schilderijen - die zijn tijdgenoten trouwens evengoed ongezellig vonden, al kan Baudet ze anderhalve eeuw later vast waarderen. Grootse bergen met één eenzame wandelaar erin, kruiende ijsschotsen. Eigenlijk is Friedrich de negentiende-eeuwse Koolhaas, want in de kunst is alles met elkaar verbonden, oud en nieuw, abstract en figuratief.

Inderdaad is De Rotterdam niet mooi , niet in de gewone zin des woords. Eerder vreemd, kil, groots. Maar het is een heel vreemd idee dat zulke ervaringen kennelijk niet tot de kunstervaring zouden behoren. Ga daar niet heen kinders! Jullie zoudt zomaar een glimp kunnen opvangen van iets groots!

En nog gekker is het om te doen alsof het nieuwe en gewaagde niet bij onze identiteit zou passen, of nog lokaler: bij de Rotterdamse identiteit als nuchtere havenstad. Dat moet wel bijna grappig bedoeld zijn.

Leonie Breebaart onderzoekt in haar column de actualiteit op filosofische wijze. Lees hier meer columns.