Direct naar artikelinhoud

Heksenjacht was het gevolg van ruzie tussen protestanten en katholieken

Een verbeelding van de heksenprocessen in het Amerikaanse Salem, Massachusetts in de zeventiende eeuw.Beeld Wikimedia

Hoe kan het dat Europese kerken in de zestiende eeuw ineens overal heksen zagen? Waarom barstte de heksenvervolging juist toen los? Het begon allemaal met concurrentie tussen kerken, stellen twee Amerikaanse economen.

Stapte je ergens in de middeleeuws Europa naar je pastoor of bisschop en beschuldigde je een excentrieke vrouw van hekserij, dan was de kans groot dat je werd afgewimpeld. Stapte je halverwege de zestiende eeuw naar je lokale zielenherder met zo’n zelfde hekserij-beschuldiging, dan gingen alle alarmbellen rinkelen.

Seks met de duivel

Dames over wie werd beweerd dat ze zwarte magie bedreven, die nachtelijke vluchten zouden maken naar duistere oorden, die seks zouden hebben met de duivel; plots waren ze volksvijand nummer één.

De arme vrouwen werden slachtoffer van de twisten van de Reformatie, constateren de economen Peter Leeson en Jacob Russ van de Amerikaanse George Mason University in een wetenschappelijk paper dat deze maand verschijnt. In de nieuwe editie van het wetenschappelijke tijdschrift The Economic Journal beschrijven Leeson en Russ hoe de heksenjachten van de zestiende en de zeventiende eeuw vooral voorkwamen in specifieke gebieden: streken waar grootschalige kerkscheuring had plaatsgevonden.

Katholieken en protestanten wilden allebei laten zien dat zij het beste toegerust waren om het kwaad uit de weg te ruimen

Die correlatie verklaart de plotselinge bereidheid van kerken om heksen op te pakken, menen de onderzoekers. Waar de kerk van Rome voorheen een religieus monopolie had, ontstond in de zestiende eeuw concurrentie: katholieken en protestanten wilden allebei laten zien dat zij het beste toegerust waren om het kwaad bij de naam te noemen en uit de weg te ruimen.

Heksen vormden daarbij dankbare slachtoffers. Processen, verdrinkingen en brandstapels leenden zich uitstekend voor 'niet-prijsgerelateerde competitie voor marktaandeel', zeker in een tijd waarin veel mensen godvrezend én bijgelovig waren. Over het algemeen gold: hoe heftiger de kerkelijke twisten, hoe meer heksenjachten.

Over het algemeen gold: hoe heftiger de kerkelijke twisten, hoe meer heksenjachten

Leeson en Russ baseren hun conclusies op data van ruim 43.000 mensen uit 21 verschillende landen die tussen 1350 en 1850 voor heks werden aangezien. Duitsland blijkt koploper: maar liefst 38 procent van de ‘heksen’ uit hun databank was Duits. Nederlanders, Britten en in mindere mate Zwitsers en Fransen zijn ook goed vertegenwoordigd. Vrouwen hadden minder te vrezen in Spanje, Italië, Portugal en Ierland - landen waar de Reformatie nauwelijks aansloeg.

Prullenbak

De correlatie van vervolging met kerktwisten is volgens de onderzoekers een stuk groter dan bij factoren die andere wetenschappers eerder in kaart hebben gebracht. Het weer bijvoorbeeld, had volgens de twee geen noemenswaardige invloed. De theorie dat heksenjachten ontstonden in periodes met guur weer - en dat heksen werden aangewezen als magische veroorzakers van dat slechte weer - kan wat hen betreft in de prullenbak.

Nog een gangbare theorie die volgens de onderzoekers geen standhoudt: dat heksenvervolgingen konden ontstaan doordat een centrale overheid afwezig of zwak was, en doordat lokale overheden eigen rechter gingen spelen. In streken met een sterke overheid werden minstens zo veel brandstapels gebouwd. Welvaart had wel enige invloed. As een oogst tegenviel of de economie plots in het slop raakte, werden er meer heksen verbrand. Maar de correlatie met religieuze concurrentie was groter, zeggen Leeson en Russ.

Dat in de zeventiende eeuw het aantal vervolgingen kelderde, wijten ze aan twee maatschappelijke veranderingen. De wetenschappelijke revolutie ging ten koste van volksgeloof en bij de Vrede van Westfalen (1648) kwam er een einde aan oorlogen tussen Spanje en de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. In veel streken vormden katholieken en protestanten toen hun eigen staten en ontstonden er, in de woorden van de onderzoekers, weer ‘permanente territoriale confessionele monopolies’. Weg was de concurrentie, en de behoefte aan zondebokken.