Direct naar artikelinhoud
Column

De koning wordt weer een beetje platter

Columnist Hans Goslinga.Beeld Trouw

Het verval van een staatsvorm, schreef Montesquieu, begint bijna altijd met het verval van het beginsel van die staatsvorm. Het is dus zaak dat beginsel, in een democratie de geest van gelijkheid, goed te bewaken. 

De Franse denker, die geldt als de vader van de moderne democratie, verstond daaronder niet alleen de gelijkheid voor de wet, maar ook een zekere gelijkheid in materiële verhoudingen.

Het voorstel tot afschaffing van het verbod op majesteitsschennis en het aftreden van PvdA-senator Barth raken in dat licht allebei aan dat wat de democratie tot democratie maakt. Daardoor was het een interessant weekje aan het Binnenhof.

De plek van de wieg

Montesquieu schreef zijn visie 250 jaar geleden op, een eeuw voordat in Nederland de liberaal Thorbecke met een herziene Grondwet de weg voor de parlementaire democratie baande. Thorbecke deed dat door de koning te ontkoningen, dat wil zeggen van zijn politieke macht te beroven. Het heeft daarna nog even geduurd voordat de 'liefde voor de gelijkheid' voluit gestalte kreeg in onze staatsvorm, maar sinds in 1919 ook de vrouwen het actieve kiesrecht kregen, kon Montesquieu tevreden zijn. Of toch niet helemaal? Gelukkig is er in ons land D66 dat het gelijkheidsgebod bij uitstek ernstig neemt. De koning mag van zijn politieke macht zijn ontdaan, het is volgens de Democraten ook zaak de geringste schijn van macht weg te nemen. D66-aanvoerder Pechtold zei het zeven jaar terug duidelijk: "In een liberale democratie mag de plek van de wieg niet bepalend zijn voor iemands politieke macht."

Zo beijvert zijn partij zich met ongekende overgave ook de laatste sporen van 'de macht des Konings', hoe vaag ook, uit te wissen. Het initiatiefvoorstel van Kamerlid Verhoeven om het verbod op majesteitsschennis uit het strafrecht te schrappen is nog niet het laatste in de rij. Het gehele bestel moet worden losgemaakt van de ankers die voor anachronistisch (het koningschap) of irrationeel (God) worden gehouden. Op naar een ongelaagde, rationele samenleving waarin de koning, zo plat als een dubbeltje gemaakt, louter nog linten mag doorknippen.

Zou het hart van Montesquieu sneller gaan kloppen van de zuiveringsdrift van D66?

Voor het schrappen van het verbod op majesteitsschennis is de redenering van Verhoeven verhelderend genoeg: de koning is niet meer dan een Bekende Nederlander. Als hij zich beledigd voelt, moet hij dus ook maar, net als elke andere burger, op de fiets naar het politiebureau om aangifte te doen. Zo ver zal het niet komen. De Kamer vindt dat de koning als publieke dienaar recht heeft op dezelfde extra bescherming als andere ambtsdragers en ambtenaren. Dit betekent dat zij, anders dan bij een klachtdelict, niet zelf aangifte hoeven te doen.

Abraham, de eerste ambtenaar

Terzijde: Abraham Kuyper was in 1872 zijn tijd in zekere zin ver vooruit toen hij, als hoofdredacteur van de zojuist opgerichte krant De Standaard, koning Willem III nogal zuinig omschreef als 'de eerste ambtenaar van de staat'. Hoewel je dat niet zou verwachten, was de calvinist Kuyper net als Calvijn zelf in principe republikein, maar had hij geen bezwaar tegen een door de Grondwet beteugelde koning.

Zou het hart van Montesquieu, leefde hij nog, sneller gaan kloppen van de zuiveringsdrift van D66? Ik denk het niet, want hij schreef dat de drijfveer van de democratie niet alleen wordt aangetast als de geest van gelijkheid verloren gaat, maar ook als deze geest tot in het extreme wordt doorgevoerd. Anders gezegd, als iedereen gelijk wil zijn aan degenen die het gezag over hem uitoefenen. In dat geval verkeert een geordende democratie volgens Montesquieu in een ordeloze democratie. Alleen de Kamerleden van de christelijke partijen wezen op dit gevaar.

Van Montesquieu mocht in een democratie de een meer verdienen dan de ander, als de verworven rijkdom maar ten goede kwam aan de natie.

De liefde voor gelijkheid is in de visie van Montesquieu dus geen vrijblijvende zaak; zij vergt de bereidheid van burgers het gezag van gelijken te aanvaarden, zoals op hun beurt gezagsdragers zich bewust moeten zijn dat zij aan dezelfde wetten zijn onderworpen als alle andere burgers. Bovendien moeten zij het goede voorbeeld geven. Van Montesquieu mocht in een democratie de een meer verdienen dan de ander, als de verworven rijkdom maar ten goede kwam aan de natie. Een te grote ongelijkheid zou ontwrichtend werken.

In het denkraam van Montesquieu komen daar de afgetreden senator Barth (PvdA) en haar echtgenoot, burgemeester Hoekema (D66), in beeld. Waar de Fransman het had over de liefde voor gelijkheid, doelde hij niet op een morele of christelijke deugd, maar op de politieke deugd die nodig is om de democratie in gang te houden. Dat is, denk ik, het beste te vertalen als hart voor de publieke zaak. Op dit punt hebben Barth en Hoekema politiek in de ruimste zin verzaakt en heeft Barth op haar vooruitgeschoven politieke positie de enig juiste conclusie getrokken.

Hans Goslinga schrijft elk weekend een beschouwing over de staat van onze politiek en onze democratie. Lees hier eerdere afleveringen.