Direct naar artikelinhoud
Tien geboden

Erik Scherder, een eeuwig tobbende optimist

'Ik zou ervoor tekenen als ik voor eeuwig zou kunnen blijven leven. Met al mijn angsten, zorgen en gebreken.'Beeld Mark Kohn

In de serie 'tien geboden' interviewt Arjan Visser wekelijks bekende en minder bekende Nederlanders aan de hand van de Bijbelse tien geboden over hun leven, wereldbeeld en religie. Deze week: Erik Scherder (Amsterdam, 1951), hoogleraar neuropsychologie aan de VU in Amsterdam. Hij werd bij een groter publiek bekend door zijn medewerking aan DWDD University. Vorig jaar verscheen zijn boek 'Singing in the Brain' - over de invloed van muziek op onze hersenen.

I Gij zult de Here uw God aanbidden en hem liefhebben met geheel uw hart, geheel uw ziel en met al uw krachten

"'Wees gegroet Maria, vol van genade, de Heer is met U.' Als ik bad, deed ik op het dwangmatige af mijn best. Ik mocht een gebed niet afraffelen, ik moest het ook echt voor me zien. Bij 'Gij zijt de gezegende onder de vrouwen' zag ik de Moeder van God, te midden van een grote groep, met een kruis boven haar hoofd en op het eind - 'bid voor ons, zondaars, nu en in het uur van onze dood' - stelde ik mezelf voor als een oud mannetje, iemand die hopelijk een plaats in de hemel had verdiend. Als er voor mijn gevoel tijdens het bidden iets niet helemaal goed was gegaan, begon ik opnieuw. En opnieuw. Ik bad net zo lang tot ik dacht: nu voelen ze daarboven ook dat ik het meen. Daarna kon ik pas slapen. Ik was zeven, of acht, en ik nam het geloof heel serieus."

II Gij zult de naam van de Heer uw God niet zonder eerbied gebruiken

"De pastoor verdween, de pastor kwam. Een heel aardige en zeer toegewijde man, maar mijn vader zei altijd: 'Hij is niet gewijd' en 'beetje surrogaat.' Daarmee doelde hij niet op die man zelf; ook voor de pastor had hij een groot respect. We gingen nog wel naar de kerk, maar toch ... zo rond mijn achttiende was er niet veel van mijn geloof meer over. Wat bleef was de angst. De angst om door God gezien te worden. Gestraft te worden voor mijn zonden. Laatst nog: ik liep met twee tassen over het perron en negeerde de bedelaar die om wat kleingeld vroeg. Ik was hem nog maar net gepasseerd of het begon al: wat ben je voor een klootzak? Kan je die man niet even helpen? Ik draaide me om, liet hem wat geld uit mijn hand pakken - 'Nee, niet alles!' - en kon toen pas weer doorlopen. En het erge is: ik doe zoiets niet om hém te helpen, maar omdat ik zelf bang ben dat het gezien wordt. Dat ik God boos maak door die vent geen geld te geven.

Ik kan jou aan de hand van dit modelletje laten zien in welke gebieden van de hersens religieuze gevoelens worden gestimuleerd, ik kan je precies uitleggen hoe alles door je eigen brein wordt verzonnen en toch ... kennelijk wil ik óók bedenken dat God wel degelijk bestaat. Overigens is mijn God dan wel zó intelligent dat Hij het heus zou snappen dat ik het niet echt meen als ik Zijn naam zonder eerbied gebruik."

Misschien werk ik wel zo hard omdat ik bang ben voor wat er komt als ik stilsta.

III Gij zult de dag des Heren heiligen

"De zondag is een geweldige dag om te werken! Wanneer ik dan tot rust kom? 's Nachts, als ik slaap. Misschien werk ik wel zo hard omdat ik bang ben voor wat er komt als ik stilsta - wie zal het zeggen? Angst voor het onbekende. Nare gedachten. Somberheid. Ik weet het niet. En ik geef mezelf de kans niet om het uit te zoeken. Hard werken geeft me geen stress. Tobben wel."

IV Eer uw vader en uw moeder

"Mijn vader heeft wel eens tegen me gezegd dat je met je kinderen maar beter geen vrienden kunt worden. Hij verbaasde zich erover hoe ik met mijn kinderen omging. 'Je hebt de liefste vader van de wereld', zei hij tegen mijn jongste zoon, 'maar of het nou verstandig is wat hij doet...' Ik moest optreden. Net zoals hij altijd had gedaan. Als wij met een tekening thuiskwamen, zei hij: 'Wat een rotzooi. Kon je niet beter dan dit?' Ik zie nog hoe de boeken door de kamer vlogen, als mijn vader vond dat we niet hard genoeg studeerden. Het was een andere tijd, in retrospectief zie ik hoe goed mijn vaders bedoelingen waren. En ben ik, door wel vriendschap met mijn kinderen te sluiten, niet gewoon een slappe lul geworden?

We vormden een traditioneel gezin. Nogal dominante vader, supermilde, lieve moeder - alles voor de kinderen - een oudere en een jongere broer. Ik ben de middelste. Het was de bedoeling dat ik net zoals mijn oudere broer bij mijn vader in het bedrijf zou gaan werken, een onderneming in papier-agenturen. Pas rond mijn twintigste durfde ik voor mezelf te erkennen dat ik daar helemaal niet op mijn plaats was. Ik had al een stage in Duitsland afgebroken omdat ik geen idee had waar ik mee bezig was en ook nog eens last van heimwee had gekregen. Ik kwam op kantoor in de achterkamer te zitten, samen met een andere medewerker. Mijn vader en mijn broer zaten in de voorkamer. Ik zal niet zeggen dat ik er voor spek en bonen bij zat, maar als ik wel eens een ideetje naar voren stuurde, werd daar nooit op gereageerd.

Op een dag zei ik tegen mijn vader dat ik iets anders wilde proberen. Hij vond het goed. Als het niet zou lukken, kon ik altijd terugkomen. Misschien was hij ook wel opgelucht. Het ging niet zo goed in de papierbranche en dit scheelde toch weer een vol salaris. Het was een bevrijding, maar ik voelde me ook mislukt, ik had gefaald en ik zou nu alles op alles zetten om wel succesvol te zijn.

Ik vond de recensie zó naar dat ik dacht: als ik die man ooit een keer tegenkom, doe ik hem wat aan!

Ik werd tennisleraar en ging op mijn 24ste fysiotherapie studeren. Zo zat ik weer iedere avond in diezelfde kamer, waar ooit de boeken door de lucht vlogen, te blokken. Mijn vader was tevreden. Hij vond die lessen interessant, vroeg wel eens of ik zijn bloeddruk wilde opmeten. Toen ik met een halve cum laude afstudeerde, was ik nijdig - het had een hele moeten zijn! - en wilde ik mijn diploma niet ophalen. Omdat ik al een baan had, dus zogenaamd geen tijd had, besloot mijn vader namens mij te gaan.

Mijn carrière verliep voorspoedig en de band met mijn vader volgde in gelijke tred. Niet dat hij me pas kon waarderen toen ik succesvol was; hij was gewoon een introverte man en uitte zich niet zo snel. Mijn moeder stierf op haar 75ste, aan slokdarmkanker, en mijn vader is 89 jaar geworden. Wij, zijn zonen, hebben tot op het laatst voor hem gezorgd. Hij werd milder. De afstand werd kleiner. Of we vrienden zijn geworden? Dat weet ik niet, maar er was zeker sprake van warmte. Heel veel warmte."

V Gij zult niet doden

"Na mijn eerste college voor 'De Wereld Draait Door' schreef tv-recensent Hans Beerekamp in het NRC dat ik een 'tweederangsacteur' was. En dat hij er tegenop zag om nóg twee colleges van mij te moeten aanzien. Terwijl ik zijn stukje las, droop letterlijk het water op de krant. Ik vond het zó naar dat ik dacht: als ik die man ooit een keer tegenkom, doe ik hem wat aan! Ik kwám hem tegen, bij een afscheidsfeestje. En ik ben meteen weggegaan.

Ik kan me niet voorstellen dat ik ooit iemand om het leven zal brengen. Een mens mag wel over mijn eigen leven beschikken. Dat je door ziekte wenst dat er een einde aan je lijden komt? Zeker. Toch heb ik niets op papier staan. Dat komt misschien wel omdat ik eindeloos wil blijven leven. Jij niet dan? Ik zou ervoor tekenen als ik, zoals ik nu ben, met de mensen om mij heen, voor eeuwig zou kunnen blijven leven. Met al mijn angsten, zorgen en gebreken. Die horen erbij. Zonder pieken en dalen is er natuurlijk geen bal aan."

Ik heb lang gedacht dat die tien geboden specifiek voor wij katholieken bedoeld waren.

VI Gij zult geen onkuisheid doen

"Mijn vader vertelde vaak het verhaal dat hij tijdens de oorlog samen met mijn moeder ergens moest schuilen en dat hij een enorme behoefte had gevoeld om haar 'op een andere manier' te leren kennen maar dat hij dat vanwege het geloof niet mocht. 'Het geloof stond als een muur tussen ons in'. Mijn vader vervloekte op dat moment het geloof - als het ware - maar toch: hij hield stand. Eerst trouwen. Dan... eh, je weet wel. Toen ik met mijn eerste verkering tijdens de vakantie in één kamer wilde slapen, zei hij nee. Dat was de manier waarop bij ons thuis over seks werd gesproken: impliciet. Ik luisterde die keer, maar na verloop van tijd dorst ik tot mijn eigen verrassing te zeggen dat ik zou doen waar ik zin in had. Zijn felle reactie bleef steeds vaker uit. Ik begon mijn eigen leven vorm te geven en dat gaf een goed gevoel."

VII Gij zult niet stelen

"Het komt niet in me op om iets van een ander af te pakken. Dat heb ik aan mijn katholieke opvoeding te danken. Thuis en op school. Ik heb lang gedacht dat die tien geboden specifiek voor ons bedoeld waren. Naastenliefde? Natuurlijk heb ik mijn naaste lief, ik ben toch katholiek? Idioot hè? Alsof iemand die niet katholiek is geen naastenliefde kent. Ik geloof dat je neuronale netwerken zich met zo'n start goed zullen ontwikkelen. Bij een kind dat op z'n derde de straat wordt opgeschopt, vinden die verbindingen minder goed of niet plaats of komen er zelfs aberrante verbindingen tot stand. Zo moet je de dief ook zien: niet als een of andere klootzak, maar als iemand bij wie er in de hersenen iets niet goed tot ontwikkeling is gekomen. Ik hoor soms mensen zeggen: 'Had hij nou maar wat meer berouw getoond!' Maar als hij berouw kende, had hij toch het delict helemaal niet gepleegd?"

VIII Gij zult tegen uw naaste niet vals getuigen

"Op 15 december vorig jaar schreef Bert Keizer een column in Trouw die de kop 'De aanbidding van Dijkgraaf en Scherder' meekreeg. Het ging over wetenschapsaanbidding op televisie en hoe wetenschappers allerlei 'onzin' over de hoofden van een onwetend publiek uitstorten. Mijn geval betrof een optreden bij de talkshow van Eva Jinek waarin nicotineverslaving onderwerp van gesprek was. Keizer had het programma nog eens bij Uitzending Gemist bekeken en geconstateerd dat ik was geschrokken van Eva's opmerking: 'Dus je wordt dommer als je rookt?' Waarom zou ik daar van schrikken? Je wórdt namelijk dommer van roken. Het is aantoonbaar waar. Omdat ik die boodschap iets milder willen brengen, antwoordde ik: 'Nou, je wordt er niet slimmer van van.'

Ik begrijp absoluut niet wat Bert Keizer beweegt om zo'n column te schrijven. Welke zaak is hiermee gediend? Hij haalt de missie - het gevaar van een nicotineverslaving terugbrengen in de maatschappij - onderuit, zonder met argumenten te komen. Ik wilde op die onwaarheden van hem reageren en schreef een ingezonden brief. Geen idee waarom de redactie van Trouw niets met die reactie heeft gedaan. Misschien lag het aan de titel die ik het stukje zelf had meegegeven: 'Rookt Bert Keizer?'"

Ik heb het geluk gehad dat ik mensen om me heen heb die 'one of a kind' zijn.

IX Gij zult geen onkuisheid begeren

"Syl en ik zijn maatjes. Dat sterke grondgevoel overwint alle andere dingen, voor zover er al van andere dingen sprake zou zijn. Ik heb nooit naar een andere vrouw verlangd. Daar zijn twee redenen voor. Een: Syl. Twee: ik ben zo ontzettend geïnvolveerd geraakt met mijn werk dat ik er niet eens tijd voor zou hebben. Er is geen leegte die moet worden opgevuld. Zie je dat bordje in de kast? 'Home is where the heart is'. Het eerst woordje is doorgehaald. Daar staat 'VU' boven. Niet dat het werk ooit een bedreiging voor mijn huwelijk is geweest. We zijn het zo gewend. Tijdens vakantiedagen merk ik meestal pas hoe leuk het kan zijn om het net even iets anders te doen.

Het belangrijkst is natuurlijk dat we samen heel veel hebben meegemaakt. Voorbeeld: onze dochter heeft de ziekte van Crohn en heeft tien jaar van haar leven zo'n beetje in de buurt van de wc moeten doorbrengen. Moeilijk hoor, nog steeds. Het blijft een bron van zorg. Syl en ik zaten niet altijd op één lijn. Zij is over het algemeen standvastiger dan ik, maar we hebben het wel gered, samen. Als je daar doorheen komt, bouw je steeds meer met elkaar op."

X Gij zult niet begeren wat uw naaste toebehoort

"Oké, ik wil eerlijk tegen je zijn: ik ben jaloers op mensen die al vanaf het begin van hun leven konden werken aan de vergroting van hun kennis, die al veel verder waren met hun studie en ontwikkeling toen zij 24 jaar waren, terwijl ik toen nog moest beginnen. En dat gevoel van 'ik moet het nog inhalen' is nooit meer weggegaan, terwijl ik weet dat die achterstand er altijd in zal blijven zitten. Wat ik gelukkig wél heb, is dat ik heel goed kan leven met het idee dat andere mensen veel briljanter zijn dan ik. Er is nu eenmaal een verschil tussen mensen, niemand is hetzelfde. Ik heb het geluk gehad dat ik mensen om me heen heb die 'one of a kind' zijn, unieke mensen, met unieke kennis, denk bijvoorbeeld aan Dick Swaab. Van zijn kennis kan ik alleen maar genieten. En als ik dan toch wel eens blijf hangen in negatief gevoel, dan lukt het me doorgaans toch om het om te zetten in iets positiefs. Door nieuwe dingen te ondernemen. Door van elke tegenslag een uitdaging te maken. Ik ben dan wel een tobber, maar ik ben net zo goed een eeuwige optimist."

Bekijk voor meer afleveringen uit deze interviewserie op trouw.nl/tiengeboden.

Lees ook de column van Bert Keizer: De wetenschapsaanbidding is een dagelijks probleem